Gheboden ende uyt-geroepen by mijnen
Heeren, Onder-Schouteth, Borgher-meesteren, Sche-
penen, ende Raedt der Stadt van Antwerpen,
op den 21. Augusti, 1638

   Om dat te beter souden moghen gheweyrt ende voorcomen
worden alle oorsaecken van eenighe besmettelijcke sieckten/
die dickwils door stanck en corruptie des lochts ghecauseert
worden, S o o  ghebiedt-men van ’s Heeren en Stadts we-
ghen/ dat niemandt/ wie hij zij/ en sal mogen houden oft op-
voeden eenighe verckenen/ noch die achter straten drijven/
stouwen / oft laten gaen/ ten ware op de Vercke-merckt/ om
aldaer te vercoopen : de welcke men van daer stracks we-
derom ter naester poorten uyt sal moeten stouwen/ sonder
die onder weghen te moghen laten vroeten in goten oft vuy-
lis-hoopen; al op de verbeurte van vijf-en-twintigh guldens.
   Item/ dat niemandt eenighe gansen/ eynden/ conijnen/ calcoeten/ reyghers/ oft dier-
ghelijcke ghevogelte/ daer stanck af comt/ binnen de mueren deser Stadt en sal mo-
ghen op-houden oft op-setten/ uyt ghenomen de Poilliers/ die de selve oock niet en sul-
len moghen op-voeden in eenighe kelders oft beslooten plaetsen, maer sullen schuldigh
zijn die te doen ende houden buyten ’s weeghs in hunnen hoven / oft elders in eenighe
open plaetsen daer toe bequaem; oock op de verbeurte vande selve beesten/ ende vijf-
en-twintigh guldens als vors.
   Ende soo iemandt contrarie deser Ordonnantie teghenwoordelijck eenighe vande
voorseyde beesten in zijn huys heeft/ sal de selve ter voorseyder plaetsen moeten doen
binnen ses dagen, op de pene hierboven ghestatueert.
   Voorts ghebiedt men van weghen als boven/ dat een ieghelijk sijne goten ende
riolen twee-maels ter weke/ des Woensdaeghs en Saterdaeghs/ sal doen ruymen/
oft kuysschen/ ende met schoon water door spoelen/ ende het slijck daer van voor sij-
ne deure op eenen hoop doen keyren/ op dat ’t selve te ghevoeghelijcker by de Mose-
meyers wegh ghevoert magh worden; op de pene van ses guldens.
   Item/ dat geen vleesch-houwers/ slaghers/ pens-vrouwen/ oft andere/ en sullen
vervoorderen eenighe dermen/ pensen  oft moocken/ van eenigher-hande beesten op te
snijden/ reynighen/ oft de vuyligheydt daer uyt af te werpen/ oft doen oft laten op
snijden/ reynighen / oft uyt-werpen/ binnen hunne huysen/ oft voor hunne deuren/ op
der straten/ noch elders binnen deser Stadt/ dan alleenlijck aen ’t pensgat/ plaetse
van oudts daer tot gheordonneert/ sulcks dat het met den eerste vloet magh wech
drijven/ achter-volghende de Ordonnantie ghepubliceert in’t Jaer vijf-tien-hondert
dry/ ende buyten vleesch-houwers/ die binnen der Stadt zijn woonende/ buyten der
naester Stadts-poorte daer sij woonen/ ende de selve vuyligheydt al-daer doen gra-
ven ende delven; op de pene van twelf Carolus guldens/ te verbeuren by den mees-
ter oft vrouwe daer sulcks sal gheschieden.
    Te  bekeeren de voorseyde penen naer ouder ghewoonte.
                                                                                                                              A. della Faille

Omdat beter alle oorzaken van sommige besmettelijke ziekten geweerd en voorkomen zouden worden, die dikwijls door stank en bederf veroorzaakt worden, wordt door de heren van stadswege verboden dat iemand varkens zal mogen houden of kweken. Ook mag men deze niet  door de straten drijven of laten gaan, tenzij om te verkopen op de Varkensmarkt. Nadien moeten deze langs de dichtstbijzijnde poort naar buiten worden gebracht, zonder hen te laten wroeten in goten of vuilnishopen. Daarop staat een boete van 25 gulden.

Ook dat niemand ganzen, eenden, konijnen, kalkoenen, reigers, of soortgelijke vogels die stinken binnen de muren van deze stad, zal mogen houden of bereiden, uitgezonderd de poeliers, die deze echter ook niet zelf mogen kweken in kelders of besloten plaatsen. Zij moeten dit doen in hun hoven of op open plaatsen die daarvoor geschikt zijn. Hierop staat een straf van verbeuring van deze beesten en een boete van 25 gulden zoals hiervoor.

En als iemand  in tegenstrijd met deze ordonnantie een van bovenvermelde beesten in huis heeft, zal deze ze naar de voorgeschreven plaats moeten brengen binnen de zes dagen. De straf is dezelfde als hiervoor vermeld.

Verder gebiedt men dat iedereen zijn goten en riolen tweemaal per week, op woensdag en op zaterdag, moet opruimen en schoonmaken. Het afval moet op een hoop worden gekeerd zodat het beter door de vuilnisophalers kan worden weggevoerd. De straf hierop is zes gulden.

Ook dat vleeshouwers, slagers, pensvrouwen of anderen geen darmen, pensen of stukken vlees zullen mogen versnijden, uitbenen of uit hun huizen werpen, voor hun deur, op straat, of elders in deze stad.

Dit is alleen toegelaten aan het pensgat, de plaats die daarvoor van oudsher werd aangeduid, zodat het vuil met de eerste vloed kan worden weggespoeld, zoals bepaald in de Ordonnantie gepubliceerd in het jaar 1503. De buitenvleeshouwers die in de stad wonen moeten het afval buiten bij de dichtstbijzijnde stadpoort waar zij wonen begraven. Indien men zich niet hieraan houdt is de straf  twaalf carolusgulden te betalen door de meester of mevrouw waar zo iets geschiedt.
De hogervermelde straffen uit te voeren naar oude gewoonte.                                                                                                                   

A. de la Faille[1]


[1] Het gaat hier om Alexancer della Faille. Deze werd in 1642 in de adel verheven door koning Filips IV,
samen met zijn drie broers, kleinzoons van Jan della Faille de Oude: Jan, schepen van Antwerpen
(nageslacht uitgedoofd 1712), Melchior, heer van Waerloos (ongehuwd) en Balthazar (zonder nageslacht).