Spaanse soldaten in de Nederlanden

Guacciardini gaf in zijn Descrittione di tutti i Paesi bassi heel wat gedetailleerde informatie over de Nederlanden. Hij was echter niet de enige. Ook zijn er kronieken gekend van soldaten die met de Spaanse legers hier gevestigd waren en/of oorlog voerden. Zo is er o.a. het werk van Pedro Cornejo, Summario de los Guerras civiles, y causas de la rebellion de Flandes.

Ook Alonso Vasquez streed in de Nederlanden met de hertog van Parma en rapporteerde daar uitvoerig over.

Onderstaand fragment komt uit Los sucesos de Flandes y Francia del tiempo de Alejandro Farnese

Klik op de afbeelding voor de volledige Spaanse tekst.

Algemene beschrijving van de Staten van Vlaanderen. (Vrij vertaald.)

Al deze provincies of landen, die onderworpen zijn aan de koning, onze heer, zijn zeer rijk en machtig. Er heerst een aangename sfeer. De lucht is er vochtig, zwaar en gezond. Die zorgt voor zeer vruchtbaar vee met vele jongeren heeft en ongelofelijk veel melk geeft, want daarmee kunnen alle gewone mensen van deze staten worden gevoed. Deze dieren zijn zeer tam en groot. Vooral in Friesland en Holland zijn er zulke grote ossen, dat ze gewoonlijk tussen de tweeduizend en drieduizend pond wegen (tegen zestien ons het pond) en het vlees is zo lekker van smaak dat er niets aan kan tippen.

De paarden zijn erg groot en sterk, vooral in deze twee provincies, en in die van Brabant, zodat ze gemakkelijk zwaar werk kunnen doen en in de oorlog goed kunnen worden ingezet. Ze zijn echter niet zo mooi gebouwd als die van andere landsdelen. Het meest wendbaar en licht zijn zij die geboren zijn in het graafschap Vlaanderen. Degenen die uit het buitenland komen groeien hier beter dan in andere landen door het goede voer en drinkwater.

Er zijn maar heel weinig vruchten, en diegene die er zijn hebben geen smaak, zoals die van Spanje en Italië. Als er al goede zijn, zijn het zure kersen, peren en appels. Er is zeer goede en smakelijke witte- en rodekool, en een andere die bloemkool wordt genoemd, vooral in Namen. In alle seizoenen worden veel rapen gekweekt om vee te voederen. Er zijn veel wortels en pastinaken die worden gekookt samen met vlees, wat een heerlijk maal geeft.

Er zijn veel grote varkens. Die van Brabant en Friesland zijn erg gevaarlijk, zo erg dat ze de kinderen uit hun wieg halen en opeten. Ook zijn de wolven heviger en driester dan op andere plaatsen. Er zijn er veel en ze gaan ’s nachts de straat op. Als ze een onvoorzichtige persoon zien, doden ze hem en vreten hem op.

In geen van deze staten van Vlaanderen zijn wijngaarden. In Luxemburg, Luik, Leuven en Namen zijn er enkele, maar de wijn die ze geven is erg wrang en smaakloos. De druiven hebben geen smaak. Er zijn geen perziken, vijgen, pruimen of meloenen. Er is heel weinig groente. Aubergines groeien hier niet. Sla, munt, peterselie en bieslook hebben geen smaak. Knoflook wordt niet verbouwd of gegeten, alleen in Artois en aan de grenzen van Frankrijk, maar zeer weinig en zonder de smaak van die van Spanje. Er zijn geen pepers, saffraan, zout, postelein of peulvruchten, zoals kikkererwten, linzen, rijst of amandelen. Alles moet uit Spanje komen. Er is geen anijs, sesamzaad of enige vorm van ‘alominias’. Er zijn geen olijven, er is dus ook geen olijfolie. Men gebruikt boter om te koken.

Er zijn geen bomen met vruchten zoals sinaasappels, citroenen, of andere vruchten van deze soort. Noch in de velden, noch in de bergen is er rozemarijn, lavendel, tijm of welk geurig kruid dan ook.
Er groeien geen sparren, dennen, laurierbomen, taxussen of cipressen, maar er zijn mooie en hoge beuken, robuuste eiken en vele andere prachtige en grote bomen. Die zijn mooi aangeplant in rijen in de buurt van de plaatsen, abdijen en lusthoven, waardoor deze erg mooi en aangenaam zijn. Het hele jaar zijn ze groen.

Er wordt gezegd dat er van de twaalf maanden van het jaar, negen winter en drie de hel zijn. Inderdaad is in juli, augustus en september de hitte zo extreem, dat men het er niet kan uithouden. Er zijn vaak dode mensen gezien op plaatsen waar geen bomen staan, vooral in de Vesta-heide.

Er zijn veel wilde dieren en allerlei soorten vogels, meer dan op andere plaatsen, die broeden in de talrijke, rustige en dichte bossen. De bomen daarin zijn zo mooi en hoog zijn dat ze bewondering opwekken. Op maritieme plaatsen worden ze gebruikt voor de constructie van schepen, voor gebouwen en andere noodzakelijke uitrusting.

Er is geen aluin, kwik of zwavel, maar wel mijnen van ijzer en lood en messing. Er is veel alizarine voor ververs en er is veel vlas. Er zijn allerlei soorten wol. Deze is dik en niet zo goed als die uit Spanje.

In sommige delen van Holland en Friesland zijn er veel reigers en roof- en watervogels die broeden in de moerassen en vijvers. Deze worden heel goed verzorgd. Er zijn veel kippen, dik en van goede smaak. Op sommige plaatsen zijn ze zo licht dat ze als vogels in de bomen en op de daken vliegen. Men kan ze niet kan vangen, tenzij ’s nachts in het kippenhok. Zoetwatervissen worden levend verkocht en levend door de visverkopers bewaard in het water. Er zijn vele soorten zeevissen, zo veel dat ze de ook de meeste staten en provincies van Duitsland en nog andere landen bevoorraden. Men zegt dat de schelvissen elk jaar meer dan vijfhonderdduizend dukaten opbrengen, de zalm, tweehonderdduizend, en sardienen, één miljoen en vijfhonderdduizend dukaten per jaar.

Er zijn veel gekende rivieren die het grootste deel van Nederland doorkruisen, irrigeren en besproeien. De belangrijkste zijn de Rijn, die ontspringt in de bergen van de Sint-Gotthard, de Waal, de Maas, de Schelde, de Eems en nog andere. Er zijn grote kanalen, lagunes met vertakkingen, en vele bronnen, vooral in de regio van Namen, Henegouwen, Luxemburg en Luik.

Men zegt dat de bevolking van deze staten – buiten de vele lusthoven, kastelen, landgoederen en haciënda’s –  in meer dan in vierhonderd plaatsen woont die in Spanje en Italië steden worden genoemd, allemaal omgeven door sterke wallen en grote grachten, en in meer dan dertienduizend vijfhonderd dorpen met kerken, waarvan sommige vijf- of zesduizend inwoners hebben, zoals Popringas, Nine-Churches, Vallu, Ponteterra, Marvile, Anacote en anderen, in het graafschap van Vlaanderen en in Brabant Tornante, Hostrate, Rosendal,

Al deze plaatsen en dorpen hebben dezelfde rechten als de versterkte steden. Het land wordt bewerkt ten bate van de bevolking.

Er is geen ongedierte of er zijn geen giftige dieren, noch is er veel donder of bliksem. Er zijn weinig  stormen, omdat het land zo laag is en de vochtige en gematigde lucht er geen aanleiding toe geeft.

Al de inwoners zijn over het algemeen kooplieden, maar de meesten zijn toch bedreven met wapens, omdat ze na zoveel jaren lange oorlog ervaren en dappere soldaten zijn geworden.

Door de grote ondeugd van het drinken zijn zij echter beroofd van alle redelijkheid en het is jammer dat zo’n dichtbevolkt en rijk land, God vergeeft ons voor onze zonden, zich heeft bekeerd tot ketterij, waarbij ze niet meer gehoorzamen aan hun natuurlijke Prins en Heer.

De bewoners waren van de eersten van Duitsland en Frankrijk die het geloof in Jezus Christus beleden, met grote eerbied tot in onze tijd. Hoe goede christenen ze waren, is overal te zien aan de vele abdijen, hoge en weelderige godshuizen en rijke ziekenhuizen. Hoewel sommige daarvan werden afgebroken en vernield door de ketters, waren ze allemaal zeer imposant en opzichtig. Ze  werden vereerd en begiftigd met zoveel schenkingen als nergens elders in Europa.

Van nature zijn de Vlamingen allemaal groot en goedgebouwd. Ze houden van de letteren, vooral klassieke, en beoefenen graag inheemse en vreemde talen. Zonder veel te reizen gebruiken ze er allemaal drie of vier, zoals Duits, Latijn, Vlaams en Frans.

Ze zijn koel van aard en doen alles met veel flegma en bedaard. Ze worden zelden boos of driftig. Ze zijn niet arrogant of gemeen. Ze liegen niet. Eerder zijn ze zo waarheidlievend, dat ze liever sterven dan een leugen te vertellen. Sommigen hebben zich in de oorlog bij ondervragingen laten ophangen in plaats van iets te vertellen over hun buren, zelfs als ze daarbij hun eigen leven konden redden.
Ze houden erg van wat nieuw is en van het verwerven van eigendom. Ze verlangen erg rijk te worden. Ze zijn veel hebzuchtiger dan in andere landen.

Ze zijn zo lichtgelovig dat ze gemakkelijk te bedriegen zijn. Ze tonen weinig liefde voor elkaar en er is niet veel voor nodig om mekaar te haten en te bestrijden. Ze zijn even wraakzuchtig als vermetel in het aangaan van riskante ondernemingen en ze volharden daar zodanig in dat ze geen raad aannemen of teleurstelling toegeven. Ze zijn zo koppig dat ze hun leven liever verliezen dan de ingeslagen weg te verlaten.

Wanneer ze voor hun misdaden aan de voet van de galg staan, zijn ze onverschrokken. Nooit zag men doodsangst of ontroering op hun gezicht. In het laatste uur dat hun leven duurt, van elf uur tot twaalf uur van de dag, tot de gerechtigheid wordt uitgevoerd, nemen ze het glas en een kruik in de hand, en drinken en proosten op de beul en degenen die hen zullen zien hangen. Ze zeggen veel gekke dingen, zeggen dat ze pakjes en collectes naar hun afwezige familieleden en vrienden zullen sturen, zonder te weten waar die zijn. Ze blijven drinken en om twaalf uur zwijgen zij, leggen met eigen handen de strop om hun nek en gooien zichzelf van de trap met een ongelooflijke moed, vooral de Walen.

Ze zijn erg ondankbaar. Ze erkennen nooit een weldaad. Ze beledigen en mishandelen soms diegene die iets goeds voor hen deed, zoals men zag tijdens de vele keren dat ze werden overwonnen en werden vergeven door hun heren en de pausen. Men moest hen altijd met wapens en met geweld onderwerpen, zoals in de tijd van de graven Guido, Filips de Goede, de twee Lodewijken, Karel de Stoute, Jan de Tweede. In de jaren 1303, 1306, 1382, 1404 kwamen ze in opstand, maar ze werden allemaal gewapenderhand neergeslagen. In het jaar 1492 deed Maximiliaan I dit nog eens over, en ten slotte ook keizer Karel de vijfde, zaliger gedachtenis. Na de rust in onze tijden gebracht door de kundige koning Filips II, onze heer, zet vandaag Filps IV,  de oorlog met hen voort en probeert hen nog eens te overwinnen met alle mogelijke inspanning, kosten en hulpmiddelen. Echter zonder veel resultaat. Zonder enige reden nemen ze opnieuw de wapens op zonder respect voor hem of voor God, onze Heer, en voor zijn heiligen. Zij verbranden relikwieën en slopen tempels.

Het vele drinken berooft hen van hun zintuigen en heeft hen in deze ellendige toestand gebracht. Hoewel ze het goed beseffen, doen ze er niets aan, maar volharden zo in de boosheid dat het precies is alsof degene die hen de drank geeft, schuldig  is.

Men moet niet verbaasd zijn dat ze zo drankzuchtig zijn, want ze zuigen de drank met de melk aan de borst van hun moeder. En als ze de moederborst verlaten, krijgen ze een houten kalebas gevuld met wijn of bier in hun handen en daar zuigen ze aan op dezelfde manier, alsof het een borst met melk was, totdat ze voldaan zijn. Dit veroorzaakt de zonde van het dronkenschap.

Vrouwen, hoewel die ook drinken, blijven helderder van geest en zijn nuchterder. Zij beheren alles in huis, hun gezin, de zaken en overeenkomsten. Ze zijn daarin heel kundig, ook in schrijven, lezen en rekenen. Weinig mannen kunnen hen evenaren, zelfs niet in het kennen van de vier noodzakelijke talen die in deze landen gebruikelijk zijn. Van nature zijn ze vrij en erg blank, blond, mooi en hoffelijk. Ze hebben weinig tafelmanieren, maar kleden zich zeer netjes, en zijn zo pienter, dat ze religieuze zaken bespreken alsof ze theologen zijn. Dit komt omdat er in hun landstaal veel gedrukte boeken zijn, vooral bijbels, en dat ze daaruit op zeer jonge leeftijd teksten van buiten leren.

Omdat er geen inquisitie is en niemand hen kan begeleiden daarin, laten ze zich meeslepen door het  amusement van het lezen en vervallen ze gemakkelijk in dwalingen door de vele ketterse en verdorven geschriften die zijn gedrukt in de omliggende koninkrijken en provincies en die zomaar  worden toegelaten.

Ze gedragen zich als mannen en doen meestal de zaken van hun man. Ze zijn niet alleen degenen  die de koopwaar verhandelen en de landgoederen, huizen en familie besturen, maar zelfs ook barbier spelen en het haar en baard van hun man knippen. Ze doen dit zo zorgvuldig en netjes alsof het beroep voor hen was uitgevonden.

De vrouwen proberen het werk van hun mannen te doen omdat die ondertussen het grootste deel van de tijd in de kroeg zitten. Het zijn ook geweldige schippers. De besturing van het roer, wat het meest essentiële en meest betrouwbare aan een schip is, wordt hen toevertrouwd.

Bij degenen die van Holland naar Vlaanderen varen om hun koopwaar te vervoeren langs de kanalen staan zij aan het roer in de stuurhut en twee of drie mannen zorgen voor het optuigen en de zeilen te hijsen. Om geen tijd te verspillen binden ze zich soms met een touwtje aan de helmstok vast en nemen het spinnewiel om te spinnen en huishoudelijk werk te doen wanneer het weer en de zee dit toelaten. Met grote waakzaamheid gaan ze van de ene plaats naar de andere.

Hun hebzucht en beleid zijn zo groot dat ze altijd bezig zijn. Ze zijn erg mannelijk en zo hevig dat ze in de verdediging van steden en andere facetten van oorlog zeer dapper zijn en meevechten. Soms overtreffen ze zelfs hun mannen. In de tijd van de Groot-commandeur (Requesens), bijvoorbeeld, toen de Spanjaarden van het kasteel van Antwerpen de stad beschoten, droegen twee zusters een mand met aarde naar de stadsmuur. Een artilleriekogel trof een ervan en doodde haar, maar de andere ging onverschrokken verder, met zoveel moed alsof er niets was gebeurd. Zelfs voor een moedige man zou dit een blijk van grote durf zijn geweest.

Ze zorgen met de grootste liefde voor de opvoeding van hun kinderen en nadat ze hun huistaak hebben vervuld, gaan ze om middernacht hun echtgenoten zoeken in de kroegen, elk met een  lantaarn. Ze brengen hen aan de hand naar huis. Soms strompelend of hem ondersteunend  omdat deze door de wijn of het bier niet meer op hun benen kunnen staan.
De gesel van het drinken is zo groot, dat sommigen van de ene dronkenschap in de andere vallen, zo erg zelfs dat ik dit toch moet schrijven. Ze zijn er zo aan gewend dat ze dit zelfs niet meer beseffen, en als men hen daarop wijst, verontschuldigen ze zich niet. Ze zeggen dat reeds de vroegere  bewoners van die landen die  gewoonte hadden, omdat het er zo koud was en dat de dokters voorschreven om daarvoor sterke wijn te drinken om de gezond te blijven en het bloed in de aderen warm te houden. Daarbij moesten ze een keer per maand in hartje winter, wanneer de kou en het ijs het hevigst waren, zich te buiten gaan aan drank. Hoewel dit hun als geneesmiddel werd voorgeschreven, maakten ze er een ondeugd van. Het liep uit de hand en ze werkten niet meer. Alle uren van de dag waren ze aan het drinken. Ze hadden dit van hun ouders geërfd en met de moedermelk gezoogd. Ze wilden ze deze gewoonte niet kwijtraken, hoewel ze wisten dat het  schadelijk voor hen was, hoewel ze in feite met vindingrijkheid zo veel goede huizen met kachels en goed versierd met prachtige glas-in-loodramen hadden gemaakt, dat ze met weinig vuur de kou konden weerstaan. God had hen bovendien voorzien van zoveel bossen, waar brandhout zo goedkoop is dat het hen niet meer kostte dan het te kappen.

Ze doen dit echter niet en zoeken altijd naar gelegenheden om te drinken en dronken te worden. Ze houden vele buitengewone en prachtige banketten, en zelfs de treurigste en armste officier, besteedt alles wat hij het hele jaar heeft verdiend om het op één dag op te zuipen. Zijn hele leven lang leeft hij in zijn huis met zijn gezin en eet roggebrood vermengd met de bloem van een zaadje genaamd buca (boekweit), waardoor het zuur en plakkerig wordt, zeer zwart, scherp en onsmakelijk. Dat eet men met een beetje vet van koeienmelk, dat in het Vlaams boter wordt genoemd, afgeleid van de Latijnse naam ‘butirum’. Deze wordt gekookt en gezouten, meestal met de wei die ‘butertmeleca’ wordt genoemd. In onze taal betekent dit melk zonder vet. Na dit maal drinken ze een licht biertje, dat water is, gekookt met zemelen.

Het  hele jaar door gaan ze gekleed gaan in rijbroeken in suède of buffelleer. Die gaan een eeuw lang mee voor ze moeten worden hersteld, en zij lijden armoe en gebrek alleen om op een bepaalde dag overdadig feest te kunnen vieren. Dan geven ze tweehonderd à driehonderd escudo’s uit vooral aan wijn.
Daarbij zijn ze niet tevreden met alleen hun gasten die hem helpen opdrinken, maar ze inviteren ook degenen die langs de straat lopen en eten en drinken tot ze erbij neervallen. Gewoonlijk zitten ze drie tot vier dagen aan tafel zonder op te staan, blij of verdrietig, want de wijn wekt soms droevige stemmingen op, soms maakt hij de mensen blij. Ze maken daarbij nooit ruzie of worden nooit boos. Als er dan toch wat onenigheid is, gaat het gewoonlijk om dat de ander niet wil drinken, of een dronk beantwoorden. Ze weten niet meer wat ze doen en aanvaarden niet dat er niet wordt gedronken. Men zegt dat de andere een verrader en een vijand van het land is omdat hij heimelijk een verraad  verbergt, en niet durft drinken om zich niet  te verspreken.

Ze flappen er van alles uit en kletsen zo zoveel dat niemand hen nog begrijpt. Altijd vinden zij wel een gelegenheid om zich aan deze ondeugd over te geven. Als een kind wordt geboren, drinken ze en vieren ze de geboorte. Als ze het dopen of als het als het sterft, drinken ze ook en zeggen dan dat als ze hier dronken worden, de ziel in het hiernamaals rust vindt.

Hoewel ze niet meer weten wat ze doen, gaan ze arm in arm bij het verlaten van de kroeg om niet op de grond vallen. De laatste van de rij past goed op om de waggelende sliert tegen te houden. Zo gaan ze door de straten, ieder naar zijn eigen huis, dat ze wonderbaarlijk herkennen. Het is lachwekkend om aan te zien.

Ze zijn erg bijgelovig en hebben een aantal ketterse gewoonten. Ook als ze trouwen, drinken ze en geven ze grote en grandioze banketten. Als ze hun vrouw verliezen, drinken ze opnieuw. Als ze iets kopen of verkopen, gaan ze naar de kroeg om de overeenkomst te bezegelen. Ze sluiten geen enkele overeenkomst, contract, huwelijk, of iets anders af dan met een dronk.

Als ze ziek zijn of een testament opmaken, laten ze er clausules in opnemen die op wijn van toepassing zijn, en dat er na hun dood op het welzijn van hun ziel moet worden gedronken. Dit vertrouwen ze toe aan hun executeurs.

Als een man en een vrouw veertig jaar getrouwd zijn, gaan ze op de dag dat ze het vieren naar de kerk en luisteren naar een mis, en geven dan in hun huis een feest met hetzelfde banket dat ze gaven toen ze trouwden, waarmee ze hun huwelijk opnieuw bevestigen. Er wordt dan door iedereen weer zwaar gedronken.

Meer over dit lezen

De volledige Nederlandse tekst (klik op de afbeelding)