Drukinkt in de Officina Plantiniana

Een essentieel materiaal voor de esthetische kwaliteit van de gedrukte pagina is de inkt.

Bronnen
In de Dialogues françois et flamand van 1567 stelt Plantijn zich tevreden met een zeer korte observatie: ‘La difference est, que la nostre est faite de termenting huille et fumée’.

Het Aantekenboek over de technische aspecten van het drukkersbedrijf (rond 1760)[1] van Franciscus Joannes Moretus bevat meer details, maar blijft nog altijd vaag over de juiste samenstelling van de drukinkt. In feite kopieerde hij letterlijk de tekst om drukinkt te maken uit de handleiding ‘Les secrets’ van Alexis Piemontois. Verschillende uitgaven hiervan werden in het Frans en in het Nederlands bij Plantijn  gedrukt in de vroege jaren 1560.

Moxon in zijn ‘Mechanic Exercises (1683-1684) en Le Breton in de Encyclopedie Française zijn meer informatief over het maken van inkt.

Recept
Het recept om zwarte inkt te maken bestond er essentieel in om vernis (hars opgelost in olie) te mengen met lamproet, verkregen door het verbranden van olie.
Om in de winter de inkt vloeibaarder te maken werd terpentijn toegevoegd. Dit was slechts een verdunningsmiddel.

Twee soorten  zwarte inkt: harde en zachte
Moxon en Le Breton beschreven twee soorten inkt, de ene tamelijk vloeibaar, de andere veel minder. Deze werden ook vermeld in de ‘Secrets’ van Alexis Piemontois. Ze stelden dat de zachte soort beter is in de winter.

Beide soorten komen voor in de rekeningen van Plantijn. De ene onder de naam ‘encre faible’, de andere onder de naam ‘encre dur’. De Officina Plantiniana moet de twee soorten hebben gebruikt, in de winter en in de zomer, want beide komen het ganse jaar voor in de leveringen.
Dit schijnt overeen te komen met Moxon. Hij spreekt van zachte inkt voor grote lettertypes en harde voor de kleinere.

Ordonnantie I , art. 8 (1715): Wordt oock gheordineert, den weecken inck soo doorgaens niet te ghebruycken, maer wel den harden, soo seer als het moghelijck is: als oock dat het Werck niet te vet maer teer naer den eysch vande letter wordt op-gegeven, mits het vet opgheven maer en gheschiedt om arbeyt te spaeren, daer ter contrarie behoorlijck op-gheven, ende hart af-trecken, met de handt niet in het midden, maer op het eynde des booms gehouden, den inck alsoo met eene ghestaedigheyt inteughende, tot den luyster van een suyver ende net Werck nootsaeckelijck is, ende versocht wordt: waerom wordt uytdruckelijck gheboden van geenen vorm, ’t zy roode ofte swerte te wederdrucken sonder lijnwaete doeken te spannen op den tympan, ende den selven, als hy vuyl is, schoon te wasschen.

Inkt werd in tonnen bewaard. Iedere pers had zijn eigen inktbakje.

Leveranciers
Plantijn en zijn opvolgers kochten inkt bij firma’s, gespecialiseerd in het maken van inkt of ‘faiseurs dancre’ in Antwerpen. Onder Jan I Moretus was een van hen François Bellet, die ook zetter in de Officina Plantiniana was.

Prijs
De handelaren in inkt deden goede zaken met Plantijn. In de periode van 1563-66 leverde Guillaume Van Essche  1300 lb. inkt. Hij ontving hiervoor 199 fl. 1 ½ st.
Toen het bedrijf  groeide, werd er natuurlijk meer inkt verbruikt. In de tien maanden van
13 januari tot 24 november 1568 kocht Plantijn 987 lb. inkt van Van Essche (427 lb. ‘encre dur’,
252 lb. ‘encre faible’ en 308 lb. van een ongekende soort) voor 160 fl. 7 ¾ st. Dit is iets meer dan de jaarwedde van een drukker of zetter.

De ‘encre faible’ en ‘encre dur’ kostten evenveel.

De prijs steeg met de jaren:
In 1563 kostte inkt 2¾ st. per pond. In 1590 7 st.
In 1590-91 moest Jan I Moretus 330 fl. 14 st. betalen aan Joris Berger voor iets meer dan 900 lb. inkt en een niet bepaalde hoeveelheid vernis. In 1568 had Plantijn een grotere hoeveelheid inkt gekocht tegen minder dan de helft van die prijs.

Rode inkt
Naast zwarte inkt werd ook rode inkt gebruikt, vooral voor liturgische werken.
Deze inkt werd gemaakt door vermiljoen te mengen met dezelfde vernis die voor zwarte inkt werd gebruikt. De inkt werd gemaakt op het ogenblik dat de inkt nodig was: hij droogde te snel om te kunnen bewaren.

Vermiljoen[2] is een mineraal dat moest worden verpulverd en gemalen, wat veel tijd en dus geld kostte. De 3 lb. die Plantijn kocht in 1564 vereisten ‘6 journées d’homme à broyer dudict vermillion’. Tegen 6 st. per dag kostte dit 1 fl. 16 st. Dit klaargemaakt vermiljoen was dus een duur materiaal.

Prijs 
In 1564 betaalde Plantijn 37 st. per pond voor deze inkt. In 1572 daalde de prijs tot 18 st.
Later steeg die weer, maar in 1587 kostte het de drukker weer slechts 22 st. per pound.

Aankopen van vermiljoen in de periode 1563-66 bleven echter beperkt tot 18 lb. (waarvoor 32 fl.
8 st. werd betaald) omdat Plantijn in het begin van zijn carrière weinig  liturgische werken uitgaf.
Later, wanneer godsdienstige boeken meer en meer deel begonnen uit te maken van de productie, moest er steeds meer worden uitgegeven aan vermiljoen. In de jaren 1572-75 ontving Arnold Kindt  in het totaal 1253 fl. 2 st. voor het leveren van 1174 lb. vermiljoen.

De aankoop van inkt bleef een relatief lage kost van de werkingskosten van Plantijn of de Moretussen. In 1566 ging slechts 170 fl. 4 ½ st. naar inkt op een totale uitgave van 13041 fl. 1 ½ st., of 1,3%

Leveranciers
Plantijn en zijn opvolgers kochten regelmatig hoeveelheden vernis voor het maken van rode inkt bij hun leveranciers van zwarte inkt. Vermiljoen echter kochten zij niet bij de ‘inktmakers’, maar bij specerijkooplui. Het was Arnold Kindt ‘marchal espissier’ die Plantijn vanaf 1563 tot aan zijn dood dit materiaal bezorgde, zoals ook peper, kruiden en wijn. Waarschijnlijk door zijn contacten met Spanje was hij gestart met de handel in deze stof.
Plantijn op zijn beurt verkocht in 1574- 75 aanzienlijke hoeveelheden aan de Franse papierhandelaar J. Moreau van Troyes. Waarschijnlijk was vermiljoen niet gemakkelijk in Frankrijk te verkrijgen.


[1] Arch. MPM 697 nummer 101.   Pour faire l’encre d’imprimerie

L’encre d’imprimerie se fait de la seul fumée de raisine comme il est, et se detrempe avec vernis liquide. Il le faut un peu cuire, le laissant liquide ou epaix selon qu’il sera besoin mais en hiver plus liquide qu’en été et toujours le plus épais fait la letter la plus noire, plus nette et plus reluisante, mais en quelle manière que ce soit il doit toujours etre bien melé avec le fumée et pour le faire liquide comme dit est il faut mettre de l’huile de lin ou de noix avec du vernis. Si tu le veux faire plus epais mettez ij moins de l’huile et plus de la fumée le laissant cuire davantage. Si tu veux imprimer rouge, au lieu de la fumée mettez du vermillon bien braise avec le dit vernis, et si tu le veux faire verd mettez ij du verdet. Si tu le veux azuré comme on fait quelque fois par ce devant prend de l’azur de l’Allemagne ou bien de cet émail de vernis qui se fait à Venise, le faisant de la même manière comme nous avons dit de l’encre noir.

[2] Vermiljoen is een rood-oranjeachtig pigment. Het wordt gemaakt van het mineraal cinnaber, een kwikII-sulfide. Plantijn verkreeg dat uit de kwikmijnen in Spanje (Almadán). Het is zeer zeldzaam, dus kostbaar. Het was een keizerlijk recht bij de Romeinen. Het mineraal versnelt de droging van de inkt. Het is niet giftig.
De lichtechtheid is zeer slecht en het mengt slecht met andere kleuren. Het wordt niet meer in de schilderkunst gebruikt. Het vis vervangen door cadmiumrood.

Bron: Voet,L, The Golden Compasses: a history and evaluation of the printing and publishing activities of the Officina Plantiniana at Antwerp, Amsterdam 1569-1972, vol. 2.