Drukinkt

Een van de essentiële materialen voor het drukken is inkt.
De inkt voor het schrijven van manuscripten was een waterige oplossing, die niet kon worden gebruikt om te drukken.  Hij bleef onvoldoende op de letters in hoogdruk plakken.
De techniek van Gutenberg vereiste een inkt die kleveriger was.

Inkt: een groot geheim
Iedere drukker besteedde grote aandacht besteedde aan zijn drukinkt. In de beginjaren probeerden de inktmakers hun recepten geheim te houden. Hun boeken  met recepten bleven veilig achter slot en grendel. In een geval werd er –als er een bezoeker werd rondgeleid- een bel geluid om de gebruikte formules te verbergen. In een ander geval hield de inktmaker zelfs zijn recept voor het maken van een bepaalde inkt geheim voor zijn werkgever. Deze moest zijn werknemer maar vertrouwen bij het maken van een inkt voor een bepaalde klant.
Baskerville besteedde veel tijd om een inkt te maken waarvan hij angstvallig het geheim bewaarde. Ook Whittingham in de 19e eeuw probeerde zo goed mogelijke inkt te maken. Hoe hij dit deed vertelde hij alleen aan zijn neef. Hij maakte zijn inkt in een kleine kamer waarin alleen zijn neef mocht binnenkomen.

Het vervaardigen van inkt
Om inkt te maken heeft men een kleurstof nodig en een medium om deze in op te lossen.
In de drukkershandleidingen spreekt men gewoonlijk over een vernis.[1]

Het medium
Er vond een belangrijke gebeurtenis plaats in het begin van de 15e eeuw: de Vlaamse schilder Jan van Eyck (†1441) schilderde met olieverf. Zijn werken zijn gekend voor hun heldere kleuren. Deze techniek verspreidde zich snel in Europa.
De techniek van Van Eyck was gebaseerd op het gebruik van hars en olie als medium. Bij het bereiden van zijn verf gebruikte hij lijnolie[2], notenolie, terpentijn[3], mastiek[4], amber[5] en sandrak[6].

Het gebruik van olie in schilderijen was echter reeds daarvoor bekend. Michelino de Vesucio uit Venetië spreekt in 1410 al van een ‘vernice liquida’ waarbij hars en gom van de mastiekboom werden bijeengevoegd. Van Cennini (ca. 1360 – Florence, vóór 1427) is bijv. een recept met olie[7] bekend. Vernis met olie bestond dus voor de boekdrukkunst dit nodig had.

De inkt van Gutenberg

De werken van Gutenberg, Fust en Schoeffer -en bijna alle incunabelen- zijn gekenmerkt door de zwartheid van de inkt, zonder de storende halo’s rond gedrukte letters zoals deze van de 17e en 18e eeuw. De inkt van de 42-regelige bijbel van Gutenberg, gedrukt op papier, is zeer zwart, zonder  verkleuringen.

Gutenberg die om te drukken met losse loden letters een inkt op oliebasis nodig had, kon dus steunen op de materialen van de schilder die reeds decennia tevoren met olieverfbereidingen vertrouwd was. Hij was als goudsmid op de hoogte van de artistieke ontwikkelingen. De schilders en drukkers waren vanaf het begin immers leden van hetzelfde gilde.

Gutenberg moest zelf zijn inkt maken, of moest er van nabij op toezien hoe deze werd gemaakt, zoals een meesterschilder de bereiding van zijn kleuren controleerde. Er kan niet worden gezegd dat Gutenberg de drukinkt uitvond, maar hij heeft wel de bestaande materialen en recepten aangepast.  

Gutenberg gebruikte voor zijn vernis notenolie. Deze vergeelde minder dan lijnzaadolie bij opwarming. Het duurde wel langer om de inkt te laten drogen te drogen, maar dit was van minder belang voor een drukker van incunabelen die niet zo snel drukte.

Deze olie werd gekookt om het zijn droogeigenschappen te geven. Dit moet een zorgvuldige bereiding zijn geweest met het voorzichtig koken van de olie zo lang het nodig was. Deze mocht niet verbranden anders zou dit donkerdere olie hebben gegeven. Dat was geen probleem bij zwarte inkt, maar wel voor gekleurde inkt.

Waarschijnlijk voegde Gutenberg een of ander aan de olie toe om deze te ontvetten. Dit was ook de praktijk bij de schilders. Zij voegden beenderen, kalk en metalen toe. Bij latere inktmakers werden brood, korsten of uien gebruikt.

De kleurstof

Het zwart
In de 16e eeuw vertelde Plantijn dat inkt gemaakt werd van terpentijn, olie en lamproet.
Zie Inkt in de Officina Plantiniana

Moxon
[8] gaf in 1683 een gedetailleerde beschrijving hoe inkt in de Nederlanden werd gemaakt. Hij geeft ook een lijst van pigmenten die in inkten werden gebruikt.
Het zwart voor de typografie werd gewoonlijk van de roet van brandend pek gemaakt. Dit roetzwart (later Frankfurt zwart genoemd) werd als pigment gebruikt. Dit was reeds gekend voor Gutenberg.

Fertel[9] gaf vele details hoe het zwart pigment moest worden bereid.
Pek en hars werden in een ketel gedaan. Hierover werd een kader met schaapsvellen gehangen (sac-à-noir). Dan ontstak men de hars in de ketel.
Wanneer dit uitgebrand was, werd de ketel verwijderd. Het roet had zich afgezet langs beide zijden op de vellen. Deze vellen werden met een stok beslagen en het zwarte roet viel op de vloer die hard moest zijn. Dit werd opgeveegd.
Over wat er dan moest worden gedaan, geeft Fertel geen informatie.

In de onuitgegeven papieren van Lord Stanhope staat meer uitleg.
De inktmaker moest het zwart zuiveren door het te verbranden met alcohol van wijn in een pot op het vuur. Het zwart werd daarbij goed onderin de pot gedrukt en bedekt met een deksel met een kleine opening. Wanneer het vet[10] helemaal opgebruikt was (wat men zag als er geen rook meer verscheen) werd de pot van het vuur genomen, de opening afgesloten en liet men het afkoelen.
Voor men het zwart aan de vernis toevoegde werd het zwart in water geworpen waardoor de onzuiverheden naar de bodem zonken.

Kleur
De Mainz Psalter is gedrukt in een zeer goed rood. Het blauw is middelmatig. Op sommige pagina’s is het rood misschien met de hand bijgewerkt, maar er zijn zeker pagina’s waar het rood uitsluitend van drukletters afkomstig is.

De Mainz Psalter gedrukt door Peter Schöffer and Johannes Fust in 1457.
Kopie van de Royal Collection.
www.royalcollection.org.uk/egallery

De Mainz Psalter wordt door sommigen aanzien als de eerste kleurdruk, maar een pagina van de exemplaren van de 42-regelige bijbel op papier in het British Museum werd ook in het rood gedrukt en niet met de hand gerubriceerd.
Waarom deze pagina bestaat, naast de andere is een mysterie. Waarschijnlijk heeft Gutenberg met rode inkt geëxperimenteerd. De kleur van de rode inkt is niet zo goed als die van de Mainz Psalter, maar wel van zeer goede kwaliteit.

Met vermiljoen[11] kon men zeer goede rode inkt maken en werd algemeen gebruikt, maar goed blauw pigment was niet beschikbaar.

Het vervaardigen van inkt van de incunabelen
Er bestaan geen schriftelijke bronnen die ons vertellen hoe de inkt van de incunabelen werd vervaardigd. Toch is er wat informatie gekend.
Het eerste belangrijke document komt uit het uitgavenboek van 1781 van de Ripoli Press in Italië.[12] Het beschrijft de materialen die aangekocht werden voor de bereiding van inkt.

Het medium
Zonder twijfel waren de eerste vernissen gebaseerd op vegetarische oliën zoals walnoot en lijnzaad[13]. Deze werden samen gebruikt met harde en lopende Venetiaanse terpentijn. De laatste twee volgens het seizoen omdat de temperatuur de viscositeit van de inkt bepaalt.
De harde vernis was waarschijnlijk olie-harsachtig gebaseerd op kopal of amber[14]; de vloeibare vernis, ‘Vernice liquida’ een welbekende term gebruikt door Italiaanse schilders, een vernis  gemaakt van olie en gom[15] van sandrak.

Notenolie bevat meer verzadigde zuren en oliezuur dan lijnolie en zal minder snel droog zijn. Langs de andere kant vergeelt notenolie minder. Het is daarom beter geschikt voor kleurinkten. Notenolie moet wel langer gekookt worden.

De beste olie voor kunstenaars was olie die in de zon gebleekt was. De olie werd daarvoor  in ondiepe borden gegoten waardoor het licht de olie bleekte. Hoe ouder de olie was, hoe beter.
In de recepten wordt dikwijls gewag gemaakt van het toevoegen van broodkorsten en uien bij het koken van de vernis. Het is niet duidelijk waarom dit werd gedaan, misschien om de olie minder vettig te maken, maar het werd als een belangrijk onderdeel beschouwd van het maken van inkt.

Moxon
beschrijft in 1683 hoe vernis moest worden gemaakt.
Goede oude lijnzaadolie werd verwarmd en een ui werd erin gedompeld aan het uiteinde van een stok om de correcte temperatuur te bepalen. Het schuim dat ontstaat na het onderdompelen van de ui is belangrijk.

Hars werd toegevoegd in de proportie ½ tot 1 lb per gallon. Deze hars moest eerst in een mortier fijngewreven worden tot poeder. Het werd dan zachtjes aan de olie toegevoegd zodat de olie niet te snel overkookte.
Moxon raadde aan de Engelse inktmaker aan niet te veel hars in de inkt te gebruiken omdat dit geel uitslaat. De verleiding bestond om hars te gebruiken omdat dit goedkoper en gemakkelijk te behandelen was.

De olie werd nadien aangestoken om de vernis harder te laten drogen. Een ounce zilverglit[16] per 4 gallons werd toegevoegd om de olie helderder te maken. Dan werd ze opnieuw gekookt. Na koeling kon dit goed worden bewaard. Hoe langer ze bewaard bleef, hoe minder het papier zou verkleuren.

Fertels recept van 1723
De olie werd twee uur gekookt en er werd een broodkorst ingeworpen om de olie te ontvetten. Deze werd eruit genomen wanneer zij verkoold was. Nadien werd de olie op een zacht vuurtje verder verwarmd. Bij Fertel duurde het maken van vernis in totaal 5 uur.

Fertel geeft details hoe terpentijn werd gebruikt in de vernis en hij benadrukt om dit zeer zorgvuldig te doen. Hij merkte op dat het gebruik van terpentijn de halo rond de letters vermeed en de droogtijd verminderde, maar te veel gebruik kon lijden tot te snel drogen, wat leidde dat het papier trok en de vorm dichtmaakte.
Terpentijn mocht maar aan de olie worden toegevoegd in de verhouding 1/10.
Om de terpentijn te bereiden moest deze twee uur gekookt worden. Er moest een papiertje worden ingestoken. Om te controleren of de terpentijn  klaar was, moest deze wanneer hij opgedroogd was, er als poeder af vallen. De terpentijn werd bij de vernis gevoegd als ze beide warm waren en samen werden ze een kwartier verder gekookt.

Fertel voegde ook hars toe maar had bezwaar dat het gebruik ervan de vorm dichtmaakte en het papier scheurde. Dit werd veroorzaakt doordat hars en olie niet op dezelfde manier drogen. Olie droogt door een chemische omzetting door oxidatie die de kleverigheid vergroot tot ze hard wordt. Hars wordt vloeibaar door verwarming, maar verkrijgt opnieuw zijn harde toestand wanneer het afkoelt. Hoe meer hars er werd toegevoegd, hoe sneller het drogen gebeurde. .
Toch werd er hars gebruikt om het uitlopen van de inkt op het papier tegen te gaan. Hars vergeelt snel, maar dit had geen belang bij zwarte inkt.

Anderen klaagden dat harshoudende inkten zeer slecht konden worden gereinigd. De olie kon wel met zeep worden gereinigd, maar de hars vormde een probleem. Die loste niet op.

Vele van de gepubliceerde formules -zelfs in de 19e eeuw- zijn gebaseerd op Moxon en Fertel.

Inkt maken was gevaarlijk
Iedereen vond dat de procedure gevaarlijk was. Naast de mogelijkheid tot zelfontbranding van de vernis, geven verschillende formules aan dat deze moet worden ontstoken.
Dit werd dus gedaan ver van de drukkerij of de gewone bebouwing, want deze waren dikwijls van hout. Een van de grootste branden van Londen rond 1820 werd veroorzaakt door het maken van inkt.
De keuze van de plaats was belangrijk en ook de keuze van de ketel. De vernis kon gaan schuimen en overlopen indien de temperatuur niet goed werd gecontroleerd en zo een stroom van vuur veroorzaken. De ketel moest daarom groot genoeg zijn en maar tot twee derde worden gevuld.

De keuze van de plaats was belangrijk en ook de keuze van de ketel. De vernis kon gaan schuimen en overlopen indien de temperatuur niet goed werd gecontroleerd en zo een stroom van vuur veroorzaken. De ketel moest daarom groot genoeg zijn en maar tot twee derde worden gevuld.

Moxon geeft een afbeelding waarop we duidelijk kunnen zien dat de ketel smaller is dan hoog. Dat was gemakkelijker om de ketel van het vuur te halen om hem te laten afkoelen. Er waren ook twee handvatten voorzien. Een driepoot moest de ketel rechthouden.

Een ijzeren staaf was nodig om de mengeling te roeren, een spies om uien en brood toe te voegen of weg te nemen. Een houten stok diende als thermometer. Wanneer deze verkoolde wist de maker dat hij de juiste temperatuur had bereikt.

… maar plezierig
Th. Goebel  (leerling-)drukker schrijft in 1886 in Unsere Farbe[17] met weemoed:
Het waren leuke dagen van het bereiden van inkt, wanneer deze werd gemaakt voor de stadspoort, ver van de vochtige lucht van de drukkerij, wanneer het vuur onder de pot knetterde, die in een gat in de grond stond, en een mooie gloed verspreidde op de oude stadsmuren, een plezierige pauze in het monotone beroep van drukker. De feeststemming werd vergroot door de naar olie geurende warme broodjes die gebakken waren in de olie, en de altijd dorstige mannen die, terwijl zij de ballen roerden, een hartverwarmende borrel schnaps dronken, natuurlijk om de vervelende effecten van de vette olie op de maag te verzachten.
De gebakken broodjes bleken een lekkernij te zijn wanneer ze met zout werden gegeten.

Het bewaren van inkt
Als de inkt gemaakt was, werd deze in vaten gedaan of aardewerken potten. De beste manier om inkt op te slaan was om er gewoon bovenop water te gieten. Dit voorkwam dat er een vel werd gevormd door de lucht af te sluiten en voorkwam oxidatie.
Wanneer de drukker de inkt nodig had, nam hij die uit het vat en smeerde die op zijn inkttafel met een breed palet. Dit deed hij om de inkt goed uit te smeren en eventuele vellen te verwijderen.

Het verwijderen van inkt
Om de inkt te verwijderen werd loog gebruikt.
In de beginjaren van het drukken werd veel urine gebruikt. De ammoniak die door urine wordt geproduceerd na een tijdje had een sterk bijtend effect.
Dit – samen met andere schadelijke stoffen- maakte dat de drukkerijen een zeer ongezonde en stinkende plaats was om te werken.

Inkt als handelswaar
Er was zeker geen drukinkt vóór de boekdrukkunst en zeker geen inktmakers. De eerste drukker was ook de eerste inktmaker.

De eerst gekende inktmaker waar we gegevens over beschikken is een zekere Guillaume de Launay in Parijs in 1522.
Er is een bewijs dat Christoffel Plantijn inkt kocht in Holland bij Henry Charteris, een boekhandelaar en drukker in Edingburgh. Hij kocht ‘deux tonnelets d’encre’.[18]
Rond 1705 was een inktmaker in Antwerpen bedrijvig met de naam Vervoort.

In de 17e eeuw begint de inktindustrie, maar niet op grote schaal. Het is slechts het resultaat van een à twee man die een zaakje opzetten. Drukkers bleven nog tot ongeveer 1850 soms hun eigen inkt maken.
Het was eerst in de 18e eeuw dat de oudst overgebleven inktmakerij in Europa werd gesticht, namelijk Blackwells in 1754. Van William Blackwell is niets bekend en spijtig genoeg zijn de gegevens van de huidige maatschappij, Blackwell &  Companie (1943) door een brand verloren gegaan.

Minderwaardige inkt
De zeer uitzonderlijk goede druk van de incunabelen werd later zelden geëvenaard. Oude boeken zien er dikwijls niet uit door bruine vlekken, veroorzaakt door de inkt die als een halo rond de letters en op de achterzijde van het papier verschijnt. Het zwart van de ene zijde dringt door tot de andere als een bruine vlek.

Algemeen genomen komt dit door een achteruitgang van de normen van drukken, boekbinden, drukwerk en papier.
De eerste drukkers moesten wedijveren met de handgeschreven manuscripten en ze waren gericht op het imiteren ervan. Alles wat het productieproces kon verbeteren en de snelheid van het drukken van die tijd, stelde niets voor bij de snelheid waarmee latere drukkers hun teksten afwerkten.

Toen de drukkunst meer verbreid werd gingen de drukkers meer de confrontatie aan met andere drukkers, niet meer met de schrijver van manuscripten. Terzelfdertijd hadden de lezers
meer oog voor gedrukte boeken en er was een groeiende markt voor. Om aan deze vraag tegemoet te komen werd de concurrentie tussen drukkers groter. Snelheid werd belangrijker dan kwaliteit en de de prijs belangrijker dan zorg. Het ontbreken van zorg over een van de materialen nodig om inkt te maken kon resulteren in het verliezen van de kwaliteit met een pover resultaat als gevolg.

Tot slot, inkt als geneesmiddel
Gedurende de eeuwen heen werd drukinkt ook aanzien als geneesmiddel. Momoro[19] schreef dat de inkt goed was tegen sneden, kneuzingen en brandwonden en dat de olijfolie van de schroef van de pers  goed was tegen aambeien.

Bron:
C.H.Bloy, A History of Printing Ink, Balls and Rollers 1440-1850, The Wynkyn De Worde Society, second impression, London 1972

Verder lezen:
William Savage, On the preparation of Printing Ink both Black and Coloured, London 1832


[1] In vroegere tijden werd vernis gemaakt van onder andere hars opgelost in alcohol of olie, ook werd schellak voor hetzelfde doel gebruikt. Hars is een kleverige substantie afkomstig van bomen en sommige planten, schellak is een stof die afkomstig is van een luizensoort. De schellak of hars werd eerst in alcohol opgelost en dan gefilterd en vervolgens aangemaakt met bijvoorbeeld lijnzaadolie, vervolgens werd deze gekookt om de juiste viscositeit te krijgen. (Wikipedia)

[2] Lijnzaadolie of kortweg lijnolie is olie afkomstig uit de zaden van olievlas. Olievlas hoort tot dezelfde soort als vezelvlas (vlasLinum usitatissimum) maar verschilt van vezelvlas doordat de planten van olievlas kort en sterk vertakt zijn en die van vezelvlas lang en weinig vertakt. De zaden van olievlas bevatten ongeveer 40% olie. Lijnolie wordt gemaakt door de zaden van olievlas uit te persen. (Wikipedia)

[3] Terpentijn is een oleohars. Oleoharsen bestaan uit hars opgelost in etherische oliën, en vele andere stoffen. Het woord terpentijn is afgeleid van het Griekse woord terébinthos. Wat terebintboom betekent. Tegenwoordig zijn coniferen de belangrijkste bron voor de winning van terpentijn. Terpentijn is een geel gekleurde stroperige vloeistof, die door verwonding van de schors uit de boom vloeit en wordt opgevangen. Als terpentijn wordt gedestilleerd ontstaan terpentijnolie en terpentijnhars. (Wikipedia)

[4] Mastic: afgescheiden hars van de stam en de takken van de mastiekboom (Masticha). Deze boom komt voor in de mediterrane landen, maar alleen op het eiland Chios produceert de boom bruikbare hars. De afscheiding wordt veroorzaakt door insnijdingen in de boom met een scherp mes. De mastiekhars verschijnt als een traan op de insnijdingen en stroomt in druppels op de grond. (Wikipedia)

[5] Amber, ook barnsteen genoemd, is een fossiele hars, hard en transparant, variërend van licht geel tot oranje-rood. Opgelost amber is mengbaar met oliën en essences. Het geeft een zuiver product, vet, elastisch, glanzend, verandert niet van kleur, craqueleert niet en de droging is langzaam en gestaag. Het is daarom ideaal voor een uitstekende bescherming van het schilderij. (Wikipedia)

[6] Sandrak: droge, doorschijnende geelwitte hars uit de schors van de in N.-Afrika groeiende, tot de cipresfamilie behorende boom Tetraclinis articulata. (Van Dale)

[7] Cennini, Cennino, Het Handboek van de kunstenaar. Contact, Amsterdam, 2003

[8] Moxon: Mechanik Exercises, of the doctrine of handy-works applied to the art of printing, London 1683

[9] Fertel, Martin-Dominique: La science pratique de l’imprimerie, Saint Omer, 1723

[10] Olie is een veelal stroperige vloeistof, die niet of nauwelijks met water mengt.
Afhankelijk van de context, kan onder olie worden verstaan: vetten die bij kamertemperatuur vloeibaar zijn, zoals plantaardige olie. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Olie

[11] Vermiljoen: helderrood, een rood-oranjeachtig pigment. Het bestaat uit kwik(II)sulfide, HgS, en wordt in de natuur gevonden als het mineraal cinnaber. (Wikipedia)

[12] Notizie Storiche sopra la stamperia di Ripoli, 1781, p. 49

[13] Of het nu notenolie of lijzaadolie gebruikte, het grote geheim was het verwarmen ervan. De behandeling nam soms uren in beslag. Als het stollingsproces van de olie niet de juiste graad had en deze gebruikt werd, liep deze uit op het papier, zwart achterlatend, verlies van scherpte en bruine vlekken.

[14] Kopal is een half gefossiliseerde hars die voorkomt in de meeste tropische landen. Volledig gefossiliseerde en dus zeer oude hars wordt barnsteen genoemd. Kopal wordt vanouds gebruikt bij de bereiding van vernissen en lakken. Kopal wordt in verf gebruikt, die dan copaline wordt genoemd.

[15] Gommen worden gebruikt om de viscositeit van een vloeistof te verhogen. Ze worden nogal eens verward met harsen, maar verschillen ervan doordat gommen in water oplosbaar zijn. Gommen worden gebruikt als verdikker en stabilisator in onder andere levensmiddelen, cosmetica en technische producten als verf en lijm. (Wikipedia)

[16] Zilverglit: half gesmolten geel loodoxide. (Groot woordenboek der Nederlandse taal, 1950)

[17] Goebel, Theodor. Unsere Farbe. St. Gallen, Zollikofer, 1886.

[18] Colin Clair, Christopher Plantin’s Trade-connexions with England and Scotland, The library, 5th series, vol. IV, 1959, p. 45

[19] Antoine-François Momoro: Traité élémenaire de l’imprimerie, ou le manuel de l’imprimeur, Paris 1793