Een brief van Christoffel Plantijn

Et quant est du dernier poinct de m’obliger de donner ledict Antiphonaire achevé aux Advents, je le ferois bien volontiers si la nonchallance, yvrongnerie et malice de mes ouvriers pouvoit estre par quelques loix, raisons, ou conditions réprimée et réduicte à quelques certaines journées de besongner.
(Plantin, Correspondance , ed. Rooses en Denucé 1885, II, no. 282, juli-augustus 1571)

Fragment uit de Brievenboeken

Wat betreft het laatste punt, mezelf verplichten om het genoemde Antfonarium te voltooien tegen de advent, ik zou het zeer graag doen als de nonchalance, de drankzucht en de boosaardigheid van mijn arbeiders onderdrukt zouden kunnen worden door enkele wetten, redenen of voorwaarden en zou leiden tot enkele zekere werkdagen.

Plantijn had blijkbaar niet altijd een hoge pet op van zijn werkvolk.

Dit is een van de talloze brieven die Plantijn schreef, in dit geval naar bisschop Gilbert d’Oignies van Doornik. Met deze had Plantijn een intensieve briefwisseling over het drukken van een Antiphonarium.
Hij had de bisschop overgehaald om de publicatie hiervan te subsidiëren, samen met een ander groot werk, een psalterium (boek dat de psalmen van het oude testament bevat) in 1571 en 1572.

Vooral de peperdure exemplaren op perkament* vormden een probleem.
Perkament werd gemaakt van dierenhuiden. (Plantijn gebruikte waarschijnlijk schapenhuiden).
Eén huid leverde slechts twee bruikbare vellen. De meeste van die huiden bestelde Plantijn in Zeeland en de levering werd vrijwel onmogelijk gemaakt omdat Zeeland in 1572 in opstand was tegen Filips II. Perkament was bovendien verschrikkelijk duur geworden.

*De Antiphonarium kostte 17 fl. op gewoon papier, 19 fl. op het beste papier en 162 fl. 10 st. op perkament. Dat was meer dan de jaarwedde van een zetter of drukker (ca. 150 gulden).

In een brief aan bisschop d’Oignies meldt Plantijn dan ook dat hij de laatste 44 katernen niet op perkament, maar op papier moest drukken.

Corr., III, no. 187 (Plantin aan Bisschop d’Oignies, mei 1572:
… j’envoye ici… deux [Antiphonaria] en parchemin ausquels toutesfois j’ay esté contrainct en la fin d’imprimer 44 felles en milleur papier que j’ai peu recouvrer autrement m’eust il convenu laissé la besongne à cause que depuis les troubles de Zéelande je n’ay sceu recevoir de parchemin et mesmes en ay achapté assez bon nombre de peaux au prix de 14 patarts la peau.

(Ik stuur hier … twee [Antiphonaria] op perkament, maar ik werd uiteindelijk gedwongen om 44 bladen  op beter papier af te drukken wat ik niet anders kon doen doordat ik door de onlusten in Zeeland geen perkament kon krijgen. Ik kocht zelfs huiden tegen de prijs van 14 stuivers per huid.)

Het verklaart ook dat Plantijn van de twaalf/dertien** exemplaren van de achtdelige Polyglotbijbels de twee laatste volumes -deel zes en acht- die hij rond dezelfde tijd drukte, op papier moest drukken bij gebrek aan perkament. Uiteindelijk kon Plantijn maar 16.263 vellen (van ca. 8000 schapen) gebruiken i.p.v. de 20.800 die hij waarschijnlijk zou nodig gehad hebben.
Na 1572 drukte Plantijn trouwens nog weinig op perkament, wel nog bv. 12 exemplaren van het folio brevier van 1575.

**L. Voet spreekt soms van 12, soms van 13 exemplaren in de Golden Compasses.
Dirk Imhof: Plantin spreekt zich ook tegen, dat is het probleem. Hij heeft van Filips II geld gekregen voor 12 exemplaren. Aan De Zayas beweert hij een keer dat hij er 12 op perkament heeft gedrukt, in een andere brief heeft hij het over 13. In zijn verzendingen zijn er maar 9 terug te vinden. Wat er met de rest is gebeurd blijft een raadsel.

In bovenstaande brief van juli-augustus 1571 aan bisschop Gilbert d’Oignies van Doornik
(Corr. , II, no. 282) snijdt Plantijn ook nog een ander heikel punt aan: het herschrijven van het manuscript indien dat niet goed leesbaar is voor de zetter:

‘Vray est qu’après avoir receu ledict exemplaire des mains dudict Sr. chantre ou du maistre des cérémonies de Malines, je le fay, pour plus grande seureté de nos ouvriers et pour éviter au danger de perdre rien, transcrire, à mes grands despens, au net par ung certain religieux de ceste ville qui n’y change ni adjouxte aucunne autre chose sinon que là, où la quantité des sillabes (chose qui expressément m’est enchargée de Rome) ne peut souffrir nombre de plusieurs notes, il les transports où est de besoing, sans rien oster ni changer du chant.’

(Het is waar dat ik, na de genoemde kopie te hebben ontvangen uit de handen van de genoemde sr. cantor of de ceremoniemeester van Mechelen, ik dit duidelijk laat herschrijven op mijn kosten, voor de grotere zekerheid van onze arbeiders en om het gevaar te vermijden dat er iets verloren gaat, door een zekere geestelijke van deze stad die er niets aan verandert of toevoegt, behalve daar, waar de hoeveelheid lettergrepen (iets dat mij uitdrukkelijk vanuit Rome is toevertrouwd) niet kan lijden onder een aantal verschillende noten, hij ze waar nodig verplaatst zonder iets aan het lied te durven veranderen.)

Wanneer het belangrijk was dat er een manuscript met de grootste precisie werd gedrukt -of als er moeilijkheden met de overheid zouden kunnen ontstaan- aarzelde Plantijn niet om het werk te laten herschrijven. Dat was wat gebeurde met de tekst van het Antiphonarium van 1571.
Dat gebeurde op zijn kosten als hij het werk belangrijk vond, (en rekende hij het door aan de klanten), anders rekende hij dit gewoon door aan de auteur. Plantijn besteedde dit werk dikwijls uit aan zijn proeflezers, die zo wat extra konden verdienen.