De Pest

De pest teisterde regelmatig onze contreien. Meer hierover lezen? Klik op

Over pestepidemiën te Antwerpen in vroeger tijden (1932)
Dr. A.F.C. Van Schevensteen

Ook tijdens de periode van Plantijn en zijn opvolgers, de Moretussen, was dit niet anders. Regelmatig werden verordeningen en ordonnanties door de Officina Plantiniana gedrukt. Soms ging het over een enkel ‘gebod’, zoals de straten schoon te houden of de varkens niet los op straat te laten lopen. Soms waren het meer omvattende ordonnanties.

Hieronder wordt het voornaamste uit de ‘Ordinantie vande peste’ uit 1580 (in convoluut MPM A77 weergegeven.

De Officina Plantiniana zou nadien nog andere ordonnanties drukken:
– de ‘Ordinantie vande peste’ in 1586 (in convoluut MPM A79),
– de ‘Ordonnantie, ende gheboden, aengaende de haestighe ende besmettelijcke sieckte, de Peste, …’ in 1597 (in convoluut A80) en
– de ‘Ordonnantie vande peste: …’ in 1625 (MPM A1586)

ORDINANTIE VAN DE PEST

Omdat de oude regels niet werden opgevolgd heeft men onlangs de ordonnanties vernieuwd over het toezicht dat men moet houden op de sterfte en de besmettelijke ziekten die in de omliggende dorpen en de stad heersen. Dit om te beletten dat de haastige ziekte zich zou kunnen uitbreiden.

Het melden
Wanneer de pest of haastige ziekte in een huis voorkomt of indien er twijfel daarover bestaat, zullen de inwoners van dat huis dit via hun vrienden en buren moeten aangeven aan de keur- en politiemeesters van deze stad. Deze kunnen dan de huizen laten onderzoeken door de gezworen pestmeesters, cellenbroeders, zwarte zusters of anderen die daarvoor aangesteld zijn, om te zien welke maatregelen er moeten worden genomen. Indien men dit niet meldt staat daarop een boete van 50 carolusgulden naargelang de aard van persoon en de ernst van de zaak. Deze som moet in drie delen worden betaald: een deel voor de heer, het andere deel voor de stad, en het derde deel de helft voor de keurmeester en de helft voor de aanbrenger.

In het geval dat de persoon in kwestie dit niet kan betalen, zal hij een jaar uit de stad worden verbannen of op een andere manier passend worden gestraft.

II
Als de buren van die huizen niet gemeld hebben dat in het voormelde huis zo’n besmettelijke ziekte zich voordoet, of niet meldden dat zij een vermoeden daarvan hadden, zullen zij gestraft worden met 12 carolusgulden, te betalen zoals hiervoor.

III
Dat zal ook gebeuren voor de man of vrouw van het huis zelf dat de voormelde ziekte zal hebben willen verzwijgen.

Diegenen die plots gestorven zijn mogen niet worden begraven
IIII
Wanneer iemand in een huis plotseling overlijdt en maar enige dagen ziek is geweest, mag niemand deze begraven voordat hij onderzocht is door een gezworen pestmeester. Hierop staat een straf van 25 carolusgulden, een half jaar verbanning uit de stad, of een andere passende straf.

In geval iemand zo’n overleden persoon ’s nachts, bij ontij of heimelijk uit zijn huis brengt naar een kerkhof of andere plaats zal hij financieel en lichamelijk gestraft worden.

Dokters en chirurgen
VI
Wanneer een dokter of chirurg bij een zieke wordt geroepen om die te verzorgen en bevindt -of eraan twijfelt- dat de zieke besmet werd met de pest, zullen zij de zieke als pestlijder moeten opgeven en de verdere procedure van deze ordonnantie moeten volgen.
Op straffe van 25 carolusgulden. Indien dit niet kan worden betaald, wordt men verbannen zoals hierboven beschreven.

Het noteren van de pestmeesters
VII
Er gebeuren dagelijks grote fouten door sommige personen die de zieke en geïnfecteerde personen behandelen, terwijl zij daar niet voor geschikt zijn. Omdat de ziekte zich hierdoor sterk verspreidt, wordt geordonneerd dat er eerst moet worden onderzocht of zij dit mogen doen. Hun naam en voornaam moet worden genoteerd door de keur- en politiemeesters, evenals hun woonplaats en adres en hoelang zij hier hebben gewoond, zodat men hun praktijk en bekwaamheid kan nagaan. Op straffe van verbannen en gegeseld te worden, of op een andere manier passend gestraft.

De pestmeesters moeten een teken dragen
VIII
Die aangestelde meesters moeten herkenbare kleding dragen zodat zij kunnen herkend worden als zij met de politiemeesters optreden op straffe van 25 carolusgulden en een passende straf.

De ‘wisch’* moet worden aangebracht
IX
Indien de bovenvermelde ziekte in een huis ontdekt wordt en iemand ziek geworden is, zullen de huisgenoten onmiddellijk op de dichtste plaats en boven de ingang een ‘stroowisch’ moeten hangen. Deze is driekwart lang, een mans arm breed en met drie banden gebonden. Als dit niet wordt gedaan moet er een boete worden betaald van 20 gulden, min of meer, naargelang de man of vrouw van dat huis.

De ‘stroowisch’ moet men laten hangen
X
Niemand zal de ‘stroowisch’ mogen verwijderen voor er zes weken zijn verstreken en het huis werd verlucht. Dit moet gebeuren met de toelating van de keur- en politiemeesters.
Indien de zieke genezen is of voor zijn dood naar buiten werd gebracht zodat er niemand binnen is gestorven, zullen de bovenvermelde keur- en politiemeesters het huis laten verluchten na 14 dagen. De verluchting moet grondig gebeuren voor iemand anders, man of vrouw, het huis betrekt. De keur- en politiemeesters moeten daarvoor een toelating geven.

*Wisch of stroowisch: bosje tro. 

Zij moeten ook toelating geven voor het verwijderen van de ‘stroowisch’. Die toelating mag alleen worden gegeven als er kan worden bewezen dat het huis goed verlucht is. Wie zich niet hieraan houdt zal worden gestraft zoals hierboven aangegeven.

Personen die uit hun huis willen vertrekken
XI
Wanneer de ziekte opgetreden is in een huis en daar iemand is gestorven of weggevoerd en de leden van het huisgezin willen daaruit vertrekken, zullen zij dit moeten bekend maken aan alle buitendeuren en alle ingangen van het huis. Het huis moet worden afgesloten met een hangslot. Ze moeten dit door hun vrienden of buren laten weten aan de keur- en politiemeesters en ook laten weten wanneer de zieke daar gestorven is en weggevoerd. De keur- en politiemeesters zullen dan buiten ook een hangslot aanbrengen en de sleutel bewaren, zodat er niemand het huis kan binnengaan. De keurmeester zal noteren wanneer er mag worden begonnen met verluchten.

Volk vermijden
XII
Wanneer iemand van het huisgezin waarin iemand van de ziekte ziek is geworden, gestorven of weggevoerd en in het huis blijft,

(of diegene die de zieke verzorgt), moet deze vermijden dat hij/zij onder het gewone volk komt, op de markt, in de kerk of op andere openbare plaatsen waar veel volk is. Dat mag alleen om levensmiddelen te kopen. Ook andere huizen of herbergen bezoeken is verboden gedurende zes weken nadat iemand gestorven is of 14 dagen nadat iemand is genezen of weggebracht. Op straffe van 18 carolusgulden.

XIII
Uit zo’n huis mag maar één persoon naar het vleeshuis, naar de vismarkt of elders gaan om eten en wat noodzakelijk is te kopen. Dit moet gebeuren als er het minste volk is. Die persoon mag de goederen niet aanraken, maar aanwijzen wat hij denkt te kopen. Op straffe van 22 gulden te betalen zoals hierboven vermeld.

XIIII
Iedereen wordt verboden iemand te ontvangen of te laten logeren die uit een geïnfecteerd huis komt. Op straffe van 25 gulden.

XV
Ook is het verboden iemand van buiten de draaiboom* binnen deze stad te brengen die met deze ziekte besmet is. Ook in een particulier huis, in een gasthuis of klooster mag men deze niet laten logeren. Op straffe van 50 gulden, verbannen te worden of anders gestraft te worden zoals hierboven aangegeven.

*Draaiboom: slagboom. Om te voorkomen dat vee de gewassen opat of dieven zich snel met gestolen goed uit de voeten maakten, bedacht men vroeger allerlei hekwerken en andere afsluitingen. Tevens dienden zij als grensmarkeringen. Veel van deze landschapselementen zijn verdwenen. Een van die elementen was de draaiboom.

Voorts wordt bevolen dat de vrouw van het gasthuis, de overste van het klooster en alle particulieren aan de keurmeester moeten melden wanneer er personen van buiten de stad bij hen komen. De keurmeester kan die persoon dan passend straffen.

XVI
Het is ook verboden om meubelen in huis te nemen die uit geïnfecteerde huizen van binnen of buiten de stad komen. Dezelfde straf als hierboven.

De vensters moeten gesloten blijven
XVII
In het huis waar iemand van de pest is geweest en dat zoals boven werd gesloten, moet men de vensters aan de straat, rui, vliet of rivier gesloten houden tot ’s nachts 24 uur. Dan mogen die geopend worden tot 4 uur ’s morgens. Ook is het verboden om vuilnis uit bovenvermelde vensters te werpen op straffe van 50 gulden of een andere passende straf.

Het verluchten en verplaatsen van meubelen
XVI
Als iemand in een huis is gestorven mag men geen goederen verluchten of verplaatsen in het huis, in de hoven of andere plaatsen van dat huis dan na zes weken nadat de persoon gestorven is en hij/zij de toelating van de keur- en politiemeesters heeft gekregen. Wanneer er niemand gestorven is zal men 14 dagen moeten wachten en ook tot men de toelating zoals hiervoor heeft gekregen.

Het wegbrengen en begraven van de dode
XIX

Indien iemand van de voormelde ziekte gestorven is, mag deze niet binnen of buiten de kerk worden begraven dan van half maart tot bamis* ’s morgens voor vijf uur en ’s avonds na elf uur. Van bamis tot half maart van zes uur tot ’s avonds na negen uur.
Alle cellenbroeders en andere geestelijken wordt verboden tijdens de dag buiten bovenvermelde uren iemand die gestorven is van voormelde ziekte te begraven. Hierop staat een passende straf.
Ook mogen de cellenbroeders of anderen geen personen die ziek zijn geworden van bovenvermelde ziekte buiten deze uren naar het ziekenhuis brengen.

De nachtwerkers
XX
De nachtwerkers mogen alleen werken van bamis tot half april tijdens dezelfde uren, op gelijke straf.

Het kisten van de doden
XXI
Niemand, het zij man of vrouw, die gestorven is van de pest, mag heimelijk worden begraven of gekist dan door de cellenbroeders of andere specialisten. De straf is als hierboven.

De eed van de dragers
XXII
Er wordt bevolen dat de bovenvermelde cellenbroeders en dag-en nachtdragers van welke religie zij ook zijn, de eed moeten afleggen in handen van de politiemeesters, dat zij iedereen die van de pest gestorven is, zullen aangeven.

*bamis is ontstaan uit baafmis, dat is de mis van S. Bavo, van wie de feestdag valt op 1 oktober.

’s Nachts begraven worden
XXIII
Er wordt gewaarschuwd dat men al diegenen die bij nacht en ontij zullen worden begraven zonder dat de politiekamer dat weet, zal worden beschouwd als van de pest gestorven. De erfgenamen of vrienden van de aflijvige zullen worden aansprakelijk gesteld.

Onder het volk vertoeven
XXIIII
De voormelde pestmeesters, cellenbroeders, zwarte zusters en alle andere personen die de onderzoeken van de personen zullen doen mogen zich niet onder het volk begeven of andere zieken bezoeken dan diegene die met de voormelde ziekte besmet zijn. Op straffe van 12 gulden, te betalen zoals hiervoor.

De schrobbers
XXV
De personen die de toelating hebben om de zieken bij te staan en hun huizen te reinigen, noemt men schrobbers. Zij moeten een herkenbaar teken dragen of een roede* dragen en een brief afgeleverd door de politiemeesters. Op straffe van 50 gulden of een passende straf, bijv. geseling of verbanning.

XXVI
De schrobbers en schrobsters moeten worden ingeschreven bij Jacob Jansz wonende bij de vierschaar en bij Jan van Eelen zijn collega.
Zij zijn belast met het overbrengen van de informatie aan de politiemeesters.

XXVII
Het is alle schrobbers of schrobsters verboden een besmet huis te betreden voor zij dat huis of huizen aan de onderkeurmeesters of aangestelden getoond hebben. Dit moeten zij laten noteren.

* roede: Ende sullen alle deselve dese zess weken voirseid duerende moeten draghen een witte roede in haer hant, lanck vyer ven ende dieselve roede
sullen zy draghen recht oppe, dat men d’eynde van de selve roede over ’t
hooft van den besmetten sien mach opdat een yegelick hem daer voor
mach wachten ende alleen hons weechs inne te gaen daert hen van noode
wesen zal opte verbeurte van zess Carolus guldenen.

Jaarboek De Oranjeboom 39 (1986)

Voor dat noteren zullen zij een stuiver moeten betalen . Op straffe van 25 gulden of een passende straf.
Deze schrobbers/ schrobsters of anderen wordt ook verboden de huizen te verluchten of te reinigen voor zij de toelating van de pestmeesters en politiemeesters hebben gekregen. Zij moeten de inwoners van de geïnfecteerde huizen daartoe aanzetten.

XXVIII
Alle personen die binnen de stad wonen en die buiten gaan schrobben of bij een zieke van de pest buiten de stad gaan, moeten daar blijven. Zij mogen niet terugkomen gedurende de tijd van besmetting. Op straffe van een jaar verbanning uit de stad of een andere passende straf.

Het verkopen van huisraad
XXX
Iedereen wordt het verboden om gedurende de tijd van besmetting oude kleren of oude huisraad te verkopen van het huis waarin iemand is gestorven. Als men daarmee begonnen is, moet dit onmiddellijk worden gestopt, ook op de Luizenmarkt, Vrijdagmarkt of elders. Op verbeuring van de verkochte goederen of andere passende straf naargelang de ernst van de zaak.

De scholen in de besmette tijd
XXXI
De scholen waar kinderen komen leren mogen niet openen en dit tot er verbetering is opgetreden. Op straffe van 12 gulden of een passende straf naargelang de ernst van de zaak.

Boter, kaas en dergelijke
XXXII
Niemand mag boter, kaas, melk, eieren, fruit, voedingsmiddelen, proviand, goederen of waren verkopen in de stad die uit een huis komen waar de voormelde ziekte heerst of waar de ziekte binnen de zes weken is opgetreden. Op verbeuring van deze goederen en de straf van 50 carolusgulden of een passende straf.

De goten vrijmaken
XXXIII
Om alle stank, vuiligheid en slechte geur te vermijden die de voormelde ziekte zou kunnen veroorzaken, versterken of laten verspreiden, is iedereen verplicht om de andere dag de goot te ruimen voor zijn huis of voor een feestdag (als de feestdag in de week valt). De goot moet gereinigd worden van slijk en vuil met water en borstels en worden vrijgemaakt. Het vuilnis moet op de vuilnishoop van hun huis worden vergaard zodat er geen stank ontstaat. Op straffe van drie carolusgulden.
Diegene die boven woont zal eerst moeten beginnen en nadien alle buren tot het einde van de straat. Dit moet gebeuren een uur voor de poorten gesloten worden, of ’s avonds maar niet eerder. Op dezelfde straf.

Geen dode dieren op de straten werpen en barbiers
XXXIIII
Niemand mag dode honden, katten, kippen of andere dode dieren in de straat, rui, vest of vliet van deze stad werpen.
Deze moeten op de vuilinskar worden geworpen of in de tuin in de aarde worden gestoken.

Ook barbiers mogen het bloed dat zij in hun bekkens vergaarden niet zomaar op straat, rui, vest of vliet werpen. Dit mag ook niet in de besmette tijd voor hun deur worden gezet.

Voerders van vuilniskarren
XXXV
De voerders moeten er op hun ronde op toezien dat zij gedode dieren of andere stinkende dingen niet laten liggen op de straten of op de weg. Zij moeten die wegbrengen naar de plaatsen die daarvoor voorzien zijn. Op straffe van 12 carolusgulden voor de eerste keer en een passende straf voor de tweede keer.

Slagers en pensvrouwen
XXXVI
Slager of pensvrouwen mogen geen darmen of pensen van een beest versnijden, reinigen of de vuiligheid die daarmee gepaard gaat voor de deur van hun huis op straat werpen, noch elders in deze stad. Dat mag alleen op een plaats die daarvoor geëigend is, nl. het pensgat*. Op straffe van zes carolusgulden.

XXXVII
Slagers, vleeshouwers of anderen mogen het bloed van geslachte dieren niet in tobben of andere recipiënten bewaren. Wat er tijdens de dag werd vergaard, moet worden weggedragen en weggoten aan het pensgat wanneer de poortklok luidt.

*Pensgat: het Pensgat, een soort sluis met stenen dam of pier, lag buiten de stad in het verlengde van de Burchtgracht. Hier werd ook de ontscheepte haring van ingewanden ontdaan om nadien gedroogd en gezouten te worden. In 1806 werd de stadsmuur aan de Scheldekant, de ‘Scheldemuur’ afgebroken waarbij het Pensgat verdween.

Wat er ’s nacht wordt vergaard moet men weggieten tijdens de morgenklok. Op straffe van 7 carlusgulden.

Bakkers en brouwers
XXXVIII
Niemand mag binnen de muren van deze stad varkens houden of deze in de straten laten rondlopen, tenzij het is om ze op de varkensmarkt te verkopen. Dit moet langs de kortste weg gebeuren. Als ze niet verkocht werden zullen de varkens onmiddellijk langs dezelfde kortste weg naar de dichtstbijzijnde poort moeten worden gevoerd, zonder ze te laten wroeten in goten, vuilnishopen of dergelijke. Op straffe van verbeuring van die varkens.

Gevogelte
XXXIX
De poeliers mogen binnen de muren van deze stad niet in groten getale konijnen, gansen, eenden, duiven, reigers, kwartels, lepelaren, kalkoenen, hanen, hennen of soortgelijke vogels houden of slachten die stank kunnen veroorzaken. Dit mag alleen aan de vest in open lucht en dat met toelating van de voormelde keur- en politiemeesters. Op straffe van verbeuring van de beesten en een boete van 3 gulden.

Graanverkopers
XLI
Omdat de graanverkopers in vele huizen komen waar zij de ziekte kunnen oplopen, mogen zij tijdens de tijd van besmetting ’s avonds of ’s nachts na de poortklok geen graan ronddragen of verkopeen en dat tot men anders zal ordonneren. Op straffe van 12 carolusgulden, verbanning of een andere passende straf.

XLII
De schout, burgemeeester en schepenen en hun nakomelingen in functie bevelen dat er niets mag worden verminderd, vermeerderd, veranderd of teniet worden gedaan van alle punten in deze ordonnantie.

G.Kieffel